Verslag Webinar ‘Zoeken naar een nieuwe urban governance’

De Nederlandse bestuurskunde heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een vakgebied dat vooral kennis produceert die ofwel een zeer specifieke wetenschappelijke doelgroep bedient, of op instrumentele wijze wil bijdragen aan het optimaliseren van de beleidspraktijk. Deze typen van kennis zijn waardevol, maar geven niet de inzichten die nodig zijn om de maatschappelijke uitdagingen van deze tijd te doorgronden of te beantwoorden. Onderzoekers van universiteiten en hogescholen gingen daarom onder leiding van Guido Walraven, lector Dynamiek van de Stad (Hogeschool Inholland) met elkaar in gesprek over hoe je het proces, de sturing en governance bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken het best kan analyseren en duiden.

De aftrap werd verzorgd door Willem Trommel, hoogleraar Bestuur en Beleid aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij hield onlangs in het vakblad Bestuurskunde een pleidooi voor een meer ‘kritische bestuurskunde’. Dit als reactie op de huidige positie van de bestuurskundige als een te brave, meegaande en dienstbare beleidsadviseur die vooral ‘instrumentele kennis’ produceert. Door deze technisch-rationele bril binnen de bestuurskunde is er volgens Trommel een tekort aan meer ‘reflexieve kennis’. De kritische bestuurskunde wil hier aan werken door de beleidspraktijk niet als uitgangspunt te nemen, maar juist tot onderzoeksobject te maken. Zodat beleid, bestuur en politiek kritisch worden geanalyseerd en – indien nodig – van goede alternatieven worden voorzien. Trommel noemde drie klassieke boeken die daarvoor inspiratie kunnen bieden: Speaking Truth to Power van Aaron Wildavsky, Dialectic of Enlightenment van Max Horkheimer en Theodor Adorno en tenslotte Power/Knowledge van Michel Foucault.

Robert Duiveman, associate lector Urban Governance op de Haagse Hogeschool gaf in zijn presentatie aan dat hij meerdere kernbegrippen en uitgangspunten van de kritische bestuurskunde goed kan gebruiken binnen zijn praktijkgerichte onderzoeken in Den Haag. Het is namelijk een onderzoeksbenadering die werkt aan het bloot leggen van (machts)relaties binnen de beleidspraktijk. In navolging van de Franse filosoof Michel Foucault worden kennis, routines en communicatie niet meer als een gegeven beschouwd, maar dien je deze als onderzoeker juist kritisch te analyseren om ze zo toetsbaar en veranderbaar te maken. Daarnaast is de kritische bestuurskunde pragmatischer van aard: die leidt niet alleen tot prikkelende ideeën en vragen, maar zoekt ook naar bruikbare antwoorden voor het omgaan met actuele, maatschappelijke kwesties. Juist in praktijkgericht onderzoek is dat van belang: je kijkt naar wat je in een bepaalde situatie het beste kan doen om samen verder te komen. Dat continu meebewegen en het organiseren van vernieuwing in de praktijk is precies wat Duiveman doet bij diverse stadslabs waarbij hij betrokken is. Coalities waarin professionals samen met burgers, onderzoekers en lokale ondernemers werken aan innovatieve lokale oplossingen.

Eelco van Wijk, senioronderzoeker bij het CoE Urban Governance & Social Innovation aan de Hogeschool van Amsterdam ging verder in op het gedachtegoed van de Duitse filosoof en socioloog Jürgen Habermas die met zijn kritische maatschappijanalyse ook diverse aanknopingspunten biedt voor de kritische bestuurskunde. In Nederland is Habermas vooral bekend door het introduceren van het begrippenpaar systeem- en leefwereld, dat in de praktijk vaak wordt vertaald als een onderscheid tussen enerzijds een politiek-economisch systeem en anderzijds een op communicatie gerichte leefwereld.

Begrippen die je tegenwoordig continu voorbij ziet komen in beleidsdocumenten, op bewonersavonden en raadsvergaderingen. Daarmee lijkt op het eerste oog het doel van deze kritische theorie bereikt: “Zij is de boeken uitgewandeld, en heeft zich in de dagelijkse praktijk genesteld”, aldus Van Wijk. Wie verder kijkt, ziet echter ook iets anders. In zijn onderzoeken merkt hij dat de staat (hiërarchie en macht) en de markt (ruilsystemen/geld) veelal worden gedemoniseerd, terwijl de leefwereld met zijn personen en sociale verbanden wordt geromantiseerd. Dat levert geen nieuwe verbindende gesprekken op, maar eerder een bevestiging van de onoverbrugbaarheid van beide. Ook ziet hij dat als antwoord op de gesignaleerde ‘kolonisering’ van de leefwereld door de systeemwereld tal van goedbedoelde, nieuwe werkvormen voorbij komen om de twee werelden dichterbij elkaar te krijgen, in de vorm van buurtbudgetten, co-creatie en bewonersavonden. Wie goed kijkt, ziet echter dat deze vormen van meepraten en meedenken er tegelijkertijd voor zorgen dat de taal en de logica (instrumentele rationaliteit) van de systeemwereld verder de leefwereld in wordt gebracht, in plaats van deze een halt toe te roepen. Persoonlijke of gemeenschapsproblemen uit de praktijk worden zo geherformuleerd dat het bestuursproblemen worden, met een zelfde effect tot gevolg.

De rol van de kritische bestuurskunde in praktijkonderzoek is dan ook om niet louter blij te zijn dat het kritische perspectief zijn weg naar de praktijk heeft gevonden, maar zal juist ook dat levendige kritische perspectief weer met een kritische blik moeten bekijken (een kritiek van de kritiek, zoals Foucault dat zou noemen). Dat betekent dat je als onderzoeker niet alleen verkent wat de grenzen van ‘bestuur’ zijn, maar ook de grenzen van participatie en samenwerking.    

Hans Joosse-Bil, promovendus aan de Erasmus Universiteit Rotterdam presenteerde vervolgens de zogenoemde complexiteitstheorie als een vorm van kritische bestuurskunde. Dit als tegenhanger van het ordelijke machine-denken dat de werkelijkheid teveel ‘eendimensionaal maakt’. Door dat machine-denken zie je dat maatschappelijke vraagstukken vaak worden teruggebracht tot herkenbare, oplosbare en controleerbare problemen. Beleidstaken worden netjes ingedeeld in afzonderlijke vakjes, werkprocessen worden gestandaardiseerd en lineair beschreven en de organisatie wordt aan de hand van een heldere hiërarchie en taakverdeling aan het werk gezet. Daarmee doet het machine-denken weinig recht aan de wanorde in de dagelijkse praktijk. Het denken over complexe systemen daarentegen beschouwt de complexiteit van besturen, netwerken en samenlevingen juist als kwaliteit en doet daarmee meer recht aan de realiteit. De complexiteitstheorie houdt bestuur(skunde) zo niet alleen scherp ten aanzien van onterechte vereenvoudigingsreflexen, maar laat ook het belang zien van onvoorspelbaarheid, vervlechting en onzekerheid.

Zo liet hij zien dat de herontwikkeling van het relatief kleine, maar voor veel partijen cruciale gebied tussen Centraal Station en Hoog Catharijne in Utrecht werd opgeknipt in deelprojecten, waardoor de complexe opgave werd gereduceerd tot een statische orde met strakke grenzen tussen de delen. Deze vereenvoudiging van de problematiek zorgde echter voor een verarming van de mogelijke oplossingsrichtingen, waardoor er geen hoogwaardig resultaat werd bereikt. Toen men een integrale blik introduceerde en meer recht deed aan de complexiteit lukte dat veel beter.

Robert van Putten, senioronderzoeker bij lectoraat Bezieling en Professionaliteit aan de Christelijke Hogeschool Ede sloot af met een betoog voor een meer reflexieve ‘bestuurskunst’. De waarde van kritische bestuurskunde ligt in zijn optiek in het creëren van ruimte voor debat over en onderzoek vanuit publieke waarden. Dat gaat zowel om de ontmaskering van ontsporingen van instrumentele rationaliteit enerzijds (deconstructie) en van doordenking van ‘hoe het anders kan’ anderzijds (reconstructie). Over dat eerste zei hij: “Inhoudelijk wordt de tirannie van de instrumentele rationaliteit vooral zichtbaar in het dominante maakbaarheidsdenken in bestuur en beleid. Hoe meer gestreefd wordt naar beheersing, hoe meer niet-instrumentele waarden zoals vrijheid en humaniteit onder druk kunnen komen.”

In de zoektocht ‘hoe het anders kan’ is zijn inzet vooral gericht op het aanleveren van conceptuele bouwstenen om zo de verbeeldingskracht van beleidsmakers te prikkelen, om daarmee de denkruimte over wat goed bestuur is te vergroten. Praktijkgericht onderzoek is hier een goed middel voor, omdat dit diverse ingrediënten in zich heeft die invulling kunnen geven aan die meer reflexieve aanpak. Bij actieonderzoek, zoals rond stadslabs staat immers de niet-maakbaarheid, de onvoorspelbaarheid en openheid van de toekomst centraal. Samen met professionals, ondernemers en bewoners worden nieuwe interventies en kennis ontwikkeld. Binnen dit proces is het de taak van de onderzoeker om zich bescheiden en behoedzaam op te stellen en ontvankelijk te zijn voor de inbreng van anderen. Oftewel een ambachtelijke aanpak die gebaseerd is op experimenteren, op ‘gaandeweg ontwikkelen’ en leren. Dat vergt geduld en improvisatiekunst. Belangrijke kwaliteiten voor zowel beleidsmakers als onderzoekers die zich willen hoeden voor beheersingsdrift.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s