In veel steden bestaat er geen getalsmatige meerderheid meer van één bevolkingsgroep. In politiek en media worden bij deze ‘alledaagse diversiteit’ regelmatig positieve en negatieve beelden geschetst. Ook onder bewoners lopen de meningen uiteen. Bijvoorbeeld over het opvangen van asielzoekers, over het wel of niet bestaan van discriminatie op de arbeidsmarkt en over het toewijzen van sociale huurwoningen aan kwetsbare huishoudens. De rol en ervaringen van professionals die dagelijks werkzaam zijn in de leefwereld van die diverse stad komen minder vaak in beeld. Hoe gaan zij om met zaken als emancipatie, uitsluiting en onbegrip over elkaars achtergronden? En hoe kunnen zij meer verbinding creëren tussen verschillende bevolkingsgroepen, zodat men minder langs elkaar heen leeft en werkt? Tijdens een discussiemiddag van Platform Stad en Wijk lieten onderzoekers zien hoe zij en anderen omgaan met diversiteit en hoe in de praktijk wordt gewerkt aan samenleven in een superdiverse stad.
Hoe zorg je ervoor dat iedereen zich gehoord en verbonden voelt met zijn eigen woonstad? Met deze vraag opende dagvoorzitter Guido Walraven (lector Dynamiek van de Stad, Hogeschool Inholland) deze discussiemiddag. Daarbij liet hij onder andere zien hoe de gemeente Rotterdam met deze vraagstukken omgaat. Het huidige college van B&W spreekt in het actieprogramma Integratie en Samenleven over “het samenleven in een stad waarin niemand in de meerderheid is”. Overigens bedoeld als feitelijke constatering en met de wens om weg te blijven van de emotionele en morele discussies hierover in het recente verleden. De hoofdtitel van de nota spreekt dit ook uit: ‘Relax. Dit is Rotterdam’. Dit statistische feit roept echter wel de vraag op hoe professionals zich in hun werk dienen te verhouden tot deze superdiversiteit? Een vraag die overigens ook elders leeft. Zo zijn er onlangs vier lectoren binnen het hbo onderwijs aangesteld met het thema diversiteit als een belangrijk onderdeel van hun onderzoeksprogramma.
Connectors
Een daarvan is Machteld de Jong, die is aangesteld als lector Diversiteitsvraagstukken bij Hogeschool Inholland. Deze hogeschool – gastheer van de middag – ziet diversiteit als een kracht, mede gelet op haar diverse studentenpopulatie. De Jong promoveerde in 2012 aan de Vrije Universiteit van Amsterdam met het proefschrift ‘Ik ben die Marokkaan niet!’ over identiteitsvorming van hoogopgeleide Marokkaans-Nederlandse jongeren. Daar werkte ze onder andere samen met Maurice Crul, hoogleraar diversiteit en onderwijs en onder andere co-auteur van ‘Coming to Terms with Superdiversity: the case of Rotterdam’. Zij gingen tijdens de discussiemiddag met elkaar in gesprek over de verbinding van superdiversiteit met stad en stedelijkheid.
Maurice Crul schetste daarbij het beeld dat autochtone Amsterdammers het slechtst zijn aangesloten op de multiculturele stad waarin zij leven. Hoe divers de stad ook is, het eigen persoonlijke netwerk is eenzijdig (‘de witte bubbel’ en ‘witte enclave’). Om dat te doorbreken, spreekt hij over het belang van ‘connectors’: mensen die in staat zijn om verbindingen te maken. Hij onderscheidt drie soorten: 1) gezinnen die bewust kiezen voor een gemengde school voor hun kinderen. 2) personen die in hun eigen vriendenclub te maken hebben met diverse etnische groepen, veelal door gemengde relaties en 3) personen die werkzaam of actief zijn in organisaties met een grote diversiteit.
De Jong constateert in haar onderzoek onder jongeren eenzelfde beeld. Aan de ene kant is er sprake van een witte bubbel en aan de andere kant zijn er jongeren die de verbinding bewust opzoeken. Tevens ziet zij dat jongeren met een migratie-achtergrond het steeds beter doen in het onderwijs. Steeds vaker weten zij de weg te vinden naar het hoger onderwijs en weten ook met succes hun opleiding af te ronden. Dit leidt overigens niet altijd tot succes op de arbeidsmarkt, waar nog te vaak sprake is van uitsluitingsmechanismen en discriminatie. Ook Crul geeft aan dat deze jongeren tot drie keer vaker werkloos zijn, ondanks dat zij in het bezit zijn van een hbo diploma. De Jong ziet daardoor dat deze jongeren het ‘samen leven’ opgeven. Men heeft het gevoel er toch niet helemaal bij te horen, waardoor men zich focust op zijn of haar eigen leefwereld en ambities.
Living apart together
Crul en De Jong gaven beide aan dat uit onderzoek blijkt dat veel jongeren tijdens hun jeugd nauwelijks met elkaar – dat wil zeggen met jongeren met een andere culturele achtergrond – in contact komen. Zelfs niet binnen hun eigen woonbuurt. Veelal is de hogeschool – of een andere onderwijsinstelling – de eerste plek waar jongeren elkaar tegenkomen binnen een superdiverse context. De Jong houdt een pleidooi om je hiervan als school bewust te zijn en hier vervolg aan te geven, bijvoorbeeld door ontmoetingen tussen studenten te faciliteren en mogelijk te maken. Dit zowel in fysieke zin als door voldoende tijd te reserveren binnen een curriculum.
Ook Crul gaf hiervan een mooi voorbeeld: hij vroeg studenten van de Vrije Universiteit in hoeverre zij zich thuis voelen bij de universiteit. Uit het onderzoek kwam naar voren dat studenten met een migratie-achtergrond zich het meeste thuis voelen, terwijl internationale studenten daarentegen zich het minste thuis voelen. Maurice wijt dit laatste aan het feit dat de introductie voor internationale studenten in het Nederlands is, waardoor buitenlandse studenten hiervan uitgesloten worden, en door de groepjesvorming onder Nederlandstaligen. De reden dat studenten met een migratieachtergrond zich het meeste thuis voelen, heeft te maken met het feit dat de Vrije Universiteit veel moeite doet om deze doelgroep binnen te halen, en daarvoor ook een aantal voorzieningen faciliteert (bijvoorbeeld een aparte ruimte om het eigen geloof te kunnen belijden).
Beide sprekers komen tot de conclusie dat verbinding niet zomaar spontaan tot stand komt, maar gefaciliteerd en gestimuleerd dient te worden, door bijvoorbeeld mentortrajecten en maatjesprojecten zodat men levensverhalen met elkaar gaat uitwisselen. Daarnaast vergt het ook bewustwording onder docenten, zodat zij zich bewust worden van hun eigen culturele vooringenomenheid en openstaan voor de leefwereld van hun studenten. Samen met Huib Nelis schreef De Jong hierover een boek met de veelzeggende titel: Help, onze school is gekleurd! Hierin leggen ze de zere vinger op de handelingsverlegenheid van professionals in het onderwijs als het gaat om het omgaan met superdiverse klassen. Vanuit de zaal kwam vervolgens de vraag of dit misschien ook komt doordat het lerarencorps in superdiverse steden als Amsterdam en Rotterdam behoorlijk homogeen is. De meningen waren daarover verdeeld. Zo werd onder andere aangegeven dat de huidskleur en levensgeschiedenis van de docent(e) van minder groot belang is, dan het empathisch vermogen van de docent om de diversiteit binnen zijn of haar klas voldoende te (h)erkennen en verbindingen te leggen.
God is groot
Youssef Azghari, docent-onderzoeker bij het lectoraat Jeugd, Gezin & Samenleving (Avans Hogeschool) en auteur van onder andere het essay ‘Wij zijn Nederland’ (in de bundel ‘Diversiteit maakt het verschil’) sprak vervolgens een column uit. Hij hield een vlammend pleidooi voor grenzeloze liefdes, refererend aan een boek in deze, waarbij culturele verschillen wederzijdse liefde en begrip niet langer in de weg staan. Hij stelde zichzelf en de zaal de vraag of we allemaal wel zo inclusief zijn. Leuk dat de statistiek uitwijst dat iedereen een minderheid is en dat iedereen zijn mond vol heeft van diversiteit, maar wie legt er echt contact met mensen met andere achtergronden en gaat vervolgens een goed gesprek aan? Dit is echter wel hard nodig omdat er behoorlijk wat misverstanden en vooroordelen over elkaar bestaan. Zo geeft Azghari les over de basisprincipes van de islam op witte basisscholen. Toen hij aan leerlingen vroeg wat ‘Allahoe akbar’ betekende, gaf een jongen zonder blikken of blozen het antwoord ‘ik blaas me op’. Wat de vraag oproept of zijn ouders hem dit hebben ingefluisterd of dat hij dit zelf heeft opgepakt uit de media, waar sprake is van veel besmette en misbruikte woorden (zo betekent Jihad gewoon ‘inspanning’). De jongen is voor Azghari een sprekend voorbeeld dat er zowel binnen als tussen groepen rare en onterechte denkbeelden leven. Dit heeft alles te maken met de onwetendheid over elkaar. Dit geldt overigens ook voor jongeren met een migratieachtergrond. Zijn ervaring is dat zij hun eigen culturele roots niet kennen en zich daardoor makkelijk laten meeslepen door predikers op internet die haat en onverdraagzaamheid preken, en daarbij een vals beeld neerzetten van de islam. Hij spreekt in deze van de ‘McDonaldization’ van de islam, waarbij alles volgens bepaalde regels moet en er eenheidsworsten ontstaan. Daar waar diversiteit gewenst is. Vraag een jongen met Marokkaanse (groot)ouders naar zijn identiteit en hij zal zeggen ‘Marokkaan’ of ‘Moslim’. Een autochtone jongere komt met een scala aan kenmerken en eigenschappen. Er is met andere woorden nog een wereld te winnen voordat we kunnen spreken van een inclusieve, diverse stad.
Respect en meeleven
Vervolgens gingen diverse onderzoekers met elkaar in gesprek over het thema van de middag. Nico de Vos, lector Participatie en Stedelijke Ontwikkeling (Hogeschool Utrecht) doet onder andere onderzoek naar de manier waarop je kunst en sport kan inzetten als middel voor maatschappelijke participatie en daarmee een inclusieve samenleving. Hij wees op het belang van gezamenlijk dingen doen (voetballen, muziek maken, een toneelvoorstelling) zodat de verbinding terloops ontstaat. Zijn lectoraat onderzoekt dit onder andere bij de wijkcultuurhuizen, waar burgers uit Utrecht met verschillende culturele achtergronden samenkomen en activiteiten ontplooien. Daarbij benadrukt hij dat we ons niet te veel moeten verschuilen achter cijfers, maar dat het vooral van belang is dat we verhalen ophalen over de complexe werkelijkheid en de leefwereld via narratief onderzoek.
Judith Logger, (docent)onderzoeker bij het lectoraat Dynamiek van de Stad (Hogeschool Inholland) op het gebied van onder andere diversiteit en interculturele communicatie vertelde over het project De kracht van diversiteit, waarbij door middel van actieonderzoek – dus met betrokkenen uit de doelgroep – wordt achterhaald hoe jongeren omgaan met diversiteit. Hierbij interviewen de jongeren elkaar en komt ook de vraag aan de orde hoe je het onderwijs beter kan inrichten zodat meer rekening wordt gehouden met culturele verscheidenheid. De ervaring van Demario Romney – een van de studenten – is dat studenten steeds meer openheid durven te geven over dit onderwerp. Ook heeft hij geleerd dat “docenten ook mensen zijn’’, en zich niet altijd bewust zijn van hun handelen en de effecten hiervan op studenten. De kracht van dit project ligt in het ophalen van persoonlijke levensverhalen, waarbij studenten leren om echt naar elkaar te luisteren, zonder enige culturele vooringenomenheid. Dit principe wordt ook toegepast bij het introductieprogramma van de eerstejaars als zij aan de slag gaan met het programma ‘Over de streep’. Beide zijn bedoeld om het onderlinge vertrouwen en respect te versterken.Katja Rusinovic, senior onderzoeker bij het lectoraat Grootstedelijke Ontwikkeling (Haagse Hogeschool) is een van de auteurs van ‘Werken in de wereld van de superdiverse stad’. Een onderzoek dat zich richt op professionals in het werkveld, waarbij de auteurs vooral bewustzijn willen creëren voor de notie dat aan de ene kant superdiversiteit een gegeven is, maar dat we tegelijkertijd moeten oppassen dat we niet alles door een sociaal-culturele bril moeten bekijken, aangezien diversiteit uit meerdere facetten bestaat. Zo heeft het wel of niet aangaan van contact niet alleen met culturele achtergrond te maken, maar bijvoorbeeld ook met opleidingsniveau.
Het nieuwe gewoon
Vincent Smit, lector Grootstedelijke Ontwikkeling (Haagse Hogeschool) hield ter afsluiting een vurig pleidooi voor een nuchtere blik: “superdiversiteit is het nieuwe gewoon”. We nemen afscheid van termen als gastarbeider, minderheden en allochtonen. En op termijn waarschijnlijk ook van het begrip superdiversiteit. Het bijzondere is immers gewoon. Nederland is gewoon een divers land. Dat helpt ook om te relaxen, conform de eerder genoemde titel van de Rotterdamse nota over integratie en samenleven. Wat, volgens Smit, overigens opvallend is omdat er in de Rotterdamse politiek toch ook al jaren een weeffout is ingeslopen waarbij bestuurders hun genoegen over de stad uitspreken, maar soms wat minder enthousiast zijn over de bevolkingssamenstelling. Arme mensen worden in die zienswijze dan ineens een probleem in plaats van dat ze een probleem hebben waar die bestuurder juist voor is aangesteld.
Wat betreft Smit moeten we ook afscheid nemen van verhitte, morele discussies over identiteit en cultuur, die nergens toe leiden en alleen maar het feitelijke zicht op de werkelijkheid ontnemen of zelfs ontkennen. Want wie weet het antwoord op de vraag wie hij of zij zelf is? In ieder geval is dat niet één ding. Het is immers behoorlijk ingewikkeld om de hele dag maar één ding te zijn. Laten we die meervoudigheid koesteren en ruimte geven, aldus Smit. Zorg ervoor dat mensen uit hun eigen bubbel kunnen en durven komen (“ontbubbelen”), zodat verbinding iemands nieuwe identiteit wordt.
Het contactperspectief
Het realiseren van die verbindingen vergt hier en daar wel wat stimulans. Zo dienen professionals sociaaleconomische belemmeringen weg te nemen, zodat er ruimte ontstaat voor sociale stijging en daarmee verbinding. Daarmee pleit Smit er ook voor om niet alles door een sociaal-culturele bril te bekijken, maar ook de sociaaleconomische omstandigheden in ogenschouw te nemen die vaak het resultaat zijn van bepaalde, moeilijk doordringbare machtsstructuren.
Naast het stimuleren van ontplooiing gaat het ook om het organiseren van ontmoeting. Professionals kunnen hierin een belangrijke rol vervullen. Bijvoorbeeld door het stimuleren of organiseren van de juiste voorzieningen en ontmoetingsplekken. Denk bijvoorbeeld aan sportverenigingen, bibliotheken, festivals en evenementen. In plaats van het huidige marktperspectief zou de stad juist moeten worden gestuurd vanuit een ‘contactperspectief’, waarbij inclusiviteit het leidende principe is.
Verslag: Eric Wiersma & Gerben Helleman
Foto’s: Gerben Helleman