
De lectoraten van het Platform Stad en Wijk houden zich allen bezig met maatschappelijke vraagstukken in steden en wijken. Participatie is daarbij een van de kernwoorden. Dat kan gaan om zowel bewonersparticipatie, overheidsparticipatie als maatschappelijke participatie. Participatie is dus zowel een bindend als een diffuus begrip. In een reeks van interviews proberen we voorbij deze spraakverwarring te komen door dit begrip verder te duiden, trends te ontrafelen en inzicht te geven in de laatste onderzoeksresultaten. We trappen af met Stan Majoor, lector Grootstedelijke Ontwikkeling en directeur van het Speerpunt Urban Management aan de Hogeschool van Amsterdam.
Onlangs hebben jullie een congres georganiseerd over ‘participatiemoeheid’. Wat bedoelen jullie met deze term?
“Het is voor mij een wat speelse, maar wel serieuze term, voor een gevoel dat vele betrokkenen bij burgerparticipatie delen: namelijk dat participatie vaak taai, langdradig en soms ook frustrerend is. Dit gevoel is er zowel bij actieve buurtbewoners als bij professionals. Als je er veel belang aan hecht – en er zijn genoeg goede redenen om dat te doen – vind ik dat je ook kritisch naar deze kanten moet kijken.”
De term werd voor het eerst gebruikt door bewoners van de K-buurt in Amsterdam. Wat was de reden dat zij ‘moe waren’ en weigerde om nog langer mee te participeren?
“Wij hebben dit proces geanalyseerd (zie het onderzoek ‘Werken aan vertrouwen’). Daaruit kwam vooral dat er veel wantrouwen was van bewoners naar de gemeente. Zij waren niet betrokken bij de kaders waar de participatie over ging en toen ze erachter kwamen dat het vooral ging over ‘stedenbouwkundige uitgangspunten’ waren ze het daar niet mee eens: het zou over veel meer moeten gaan: veiligheid, buurteconomie, jongeren, de inrichting en programmering van de openbare ruimte etc. Tenslotte hadden ze het gevoel dat er weinig werd gedaan met hun inbreng, dat het meer participatie-voor-de-bühne was.”
Kan dat gevoel twee kanten opwerken? Oftewel: kan een gemeente ook ‘participatiemoe’ zijn?
“In het geval van de K-buurt in Amsterdam zeker. Maar ik merk het ook op andere plekken. Vooral wanneer ambtenaren vanuit politieke druk moeten gaan participeren, terwijl er geen duidelijke kaders zijn noch prioriteit qua capaciteit. Wil je goede participatieprocessen inrichten dan kost dat veel tijd en dan moet je ook de hele organisatie daarop inrichten. Daar wringt het vaak: dan zijn er wel gebieds- of wijkteams die volop lijnen met burgers onderhouden, maar zijn andere gemeentelijke diensten nauwelijks aangehaakt of geïnteresseerd. Als je het slecht organiseert wordt iedereen moe.”
Wat in de K-buurt en waarschijnlijk ook elders speelt, is dat er een verschil van mening is over de mate waarin bewoners een stem mogen hebben in nieuwe plannen en de ruimte die ambtenaren daarvoor kunnen of willen geven. Hoe kan je dat spanningsveld omzeilen/beperken?
“Dat bewoners en ondernemers de expert van hun eigen leefomgeving zijn, daar is denk ik wel veel consensus over. Dat het maken van een plan voor een gebied niet alleen daarop gebaseerd zou moeten zijn ook. Iedere plek is tegelijkertijd ook ingebed in andere ruimtelijke schalen en tijdshorizonten. Dus er zal altijd een wisselwerking moeten zijn tussen belangen van insiders en de outsiders en tussen het nu en straks. Daar is geen omzeilen of beperken aan! Het cliché is een beetje dat ambtenaren wat huiverig zijn om hun macht of positie af te staan, maar volgens mij is het eerder zo dat ze huiverig zijn dat bewoners niet kijken naar die andere belangen. Meestal valt dat wel mee trouwens is mijn observatie.”

De gemeente Amsterdam heeft met betrekking tot de K-buurt aangegeven dat zij van de situatie wil leren. Wat had zij anders moeten doen?
“Achteraf is makkelijk praten, maar het is in ieder geval goed om bij een participatieproces als gemeente bewust te zijn dat er soms al een hele voorgeschiedenis is geweest, die effect heeft op het heden. Als dit leidt tot groot wantrouwen, moet dat eerst worden aangepakt. Daarnaast moeten de kaders van participatie duidelijk worden en daar moet ook consensus over zijn tussen partijen: wat kan op tafel komen en wat niet, en waarom worden deze keuzes gemaakt?”
Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam aangegeven dat zij op zoek gaat naar andere participatievormen. Welke participatievorm zou jij gemeenten en bewoners aanraden om tot een beter resultaat te komen?
“Dit is denk ik context-specifiek. In sommige gevallen moet je misschien niet eens zoveel gaan optuigen omdat je daarmee als gemeente alleen maar overspannen verwachtingen creëert. Ik vind verder buurtbudgetten, of andere vormen waarin bewoners meer zeggenschap krijgen over de besteding van geld interessant, vooral als daarbij ook afwegingen gemaakt moeten worden tussen verschillende doelen.”

Tijdens het congres hebben jullie deze trend van ‘participatiemoeheid’ vanuit verschillende invalshoeken benaderd. Wat viel je daarbij het meeste op?
“Dat we gelukkig heel veel gelachen hebben! We hebben veel ‘confrontaties’ tussen ambtenaren en burgers besproken. Je leert dat iedereen het op zijn manier goed probeert te doen en dat van elkaar zien is heel prettig. Daarnaast is het goed om zo’n modewoord als participatie eens kritisch te fileren. Er zijn denk ik teveel momenten waarop iedereen braaf vergezichten en mooie intenties bespreekt en te weinig momenten waarop het schuren en het pijnlijk falen eens openhartig boven tafel komen. Samen hierom lachen, bijvoorbeeld om de hilarische participatie-fotoreeks (zie de foto’s in dit bericht) met bijbehorend jargon van Fotograaf des Vaderlands Jan-Dirk van der Burg, is dan heel bevrijdend.”
En wat waren de belangrijkste lessen?
“We kwamen uiteindelijk uit op de olifantenpaadjes die in de praktijk bewandeld worden door zowel burgers als ambtenaren om participatie vlot te trekken. Burgers die slim weten hoe je verder komt in de ambtelijke machine en ambtenaren die binnen hun formele kaders de ruimte vinden iets ongewoons te doen. Dat is wat je ziet gebeuren. Deze olifantenpaadjes kunnen soms uitslijten tot formele routes, maar dat is soms niet eens nodig. Twee andere belangrijke lessen voor mij: creëer niet te hoge verwachtingen rondom participatie en probeer beter te luisteren naar elkaar.”

De (bestuurlijke) participatie waar we het hier over hebben gaat vooral over het betrekken van bewoners bij de planvorming van organisaties. Het is gericht op meedenken en meedoen. Tegelijkertijd zien we op veel plekken – zoals beschreven in ons boek ‘Plekken van hoop en verandering’ – ook tal van spontane bewonersinitiatieven (zelf doen) en lokale samenwerkingsverbanden waarbij er juist sprake is van een gelijkwaardige positie tussen partijen. Hoe verhoudt zich dit tot deze ‘participatiemoeheid’?
“Volgens mij ligt het in essentie in dezelfde lijn: veel bewoners zijn betrokken bij hun directe leefomgeving en willen zich hier – op tal van verschillende manieren – voor inzetten. De bewonersinitiatieven uit het boek zijn soms een reactie op door de overheid ingekaderde participatieprocessen. Ze leren daarmee dat moeheid soms juist kan leiden tot actie: we gaan nu zelf aan de slag! In deze processen is het vaak de overheid die moet leren te participeren met burgers en ondernemers: ook weer een mooie uitdaging. Daarnaast vind ik het interessant dat het in beide situaties gaat om het leggen van duurzame relaties tussen burgers, ondernemers en overheden. Zowel burger- als overheidsparticipatie moeten geen eenmalig moment zijn. Die verduurzaming is een grote uitdaging.”
Tenslotte welke publicatie zou je de geïnteresseerde lezer willen aanraden om meer inzicht te krijgen in deze problematiek?
“Misschien een vreemd zijpad, maar ik las laatst het boek van de Vlaamse psychiater Dirk de Wachter: ‘De kunst van het ongelukkig zijn’ wat denk ik een belangrijke les leert. Hij schrijft over het goed kunnen omgaan met tegenslag, over hoe we dat open tegemoet kunnen treden en er het positieve uit kunnen halen. Mijn link is deze: participatie zal bijna altijd lastig zijn, maar dat betekent niet dat we het niet aan moeten gaan, zowel vanuit het perspectief van de burger/ondernemer als van de overheid. Het is onze dure plicht ons te engageren met onze omgeving, en tegelijkertijd moeten we begrijpen dat we daarbij altijd tegen lastigheden aan zullen lopen.”

Met dank aan Jan Dirk van der Burg voor het mogen gebruiken van de foto’s van zijn fotoreportage ‘De inspraakavond’ uit 2005.
Lees- en luistertips
Gerben Helleman, Stan Majoor, Vincent Smit, Guido Walraven (red.) (2019) Plekken van hoop en verandering; samenwerkingsverbanden die lokaal verschil maken. Utrecht: Academische Uitgeverij Eburon.
Harko van den Hende, Jelle van Aanholt & Stan Majoor (2018) Evaluatie participatie K-Midden. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.
Hogeschool van Amsterdam (2019) Participatiemoeheid; verslag werkconferentie 3 oktober 2019. Amsterdam: HvA – Urban management.
Movisie (2019) Podcast De sociale basis.
Platform 31 (2018) Openbare hoorzitting toont participatiebereidheid bewoners K-buurt.
Frans Soeterbroek (2018) Een grafrede voor participatie. Website De Ruimtemaker.
Guido Walraven en Arend Odé (2013) Binding en burgerschap; buurtbetrokkenheid in Rotterdam en Den Haag. Rotterdam: hogeschool Inholland.
4 gedachtes over “Participatie verder ontleed (deel 1)”