De lectoraten van het Platform Stad en Wijk houden zich allen bezig met maatschappelijke vraagstukken in steden en wijken. Participatie is daarbij een van de kernwoorden. Dat kan gaan om zowel bewonersparticipatie, overheidsparticipatie, cultuurparticipatie als maatschappelijke participatie. Participatie is dus zowel een bindend als een diffuus begrip. In een reeks van interviews proberen we voorbij deze spraakverwarring te komen door dit begrip verder te duiden, trends te ontrafelen en inzicht te geven in de laatste onderzoeksresultaten. In dit derde deel spreken we met Jeannette Nijkamp, lector Gezonde Stad bij het lectoraat Facility Management op de Hanzehogeschool Groningen.
Ben je als bewoner zelf actief in je eigen woonplaats of buurt?
“Ik ben bestuurslid van Misiconi. Dit is een stichting die zich bezighoudt met inclusieve dans, waarbij dansers met een beperking op verschillende niveaus samenwerken met dansers zonder een beperking. Daarnaast ben ik manager van het hockeyteam van mijn dochter. Verder heb ik jaren in het bestuur van de bewonersvereniging van mijn wijk gezeten. Mijn mooiste herinnering aan die tijd is het buurttheater voor en door wijkbewoners waaraan ik heb meegewerkt onder leiding van een professionele regisseur. Het theaterstuk was gebaseerd op interviews met wijkbewoners en ging over actuele vraagstukken die in de wijk speelden, zoals uiteenlopende en vaak tegenstrijdige wensen met betrekking tot de woonomgeving en de gevolgen van de in de buurt geplande hoogbouw. De ‘cast’ bestond uit wijkbewoners met uiteenlopende leeftijden en culturele achtergronden en vormde een mooie afspiegeling van de wijk. Verschillende lokale politici vervulden een gastrol. De uitvoeringen zwengelden de discussie over een aantal onderwerpen aan en lieten verschillende perspectieven zien.”

Binnen jouw onderzoek staat de invloed van de gebouwde omgeving op het gedrag en de gezondheid van bewoners centraal. Kun je aangeven hoe die elkaar beïnvloeden?
“De gebouwde omgeving heeft een grote invloed op gedrag en gezondheid. Zo kan bijvoorbeeld een netwerk van aantrekkelijke en veilige loop- en fietsroutes in een groene omgeving mensen verleiden tot meer beweging. Ook heeft de aanwezigheid van groen een positieve invloed op de mentale gezondheid. Bovendien heeft het een dempende werking op hoge temperaturen bij extreem warm weer, waardoor hittestress wordt tegengegaan. Hiervan hebben vooral ouderen en kwetsbare mensen last.”
Hoe betrek je inwoners van Groningen bij dit onderzoek? Mogen ze alleen meedenken of ook meedoen?
“Doel van het onderzoek is het ontwikkelen en testen van interventies die gezond gedrag bevorderen. Dit wordt gedaan door middel van ontwerpgericht onderzoek, waarbij de mensen om wie het gaat gedurende het hele traject betrokken zijn. Dus zowel bij het analyseren van het vraagstuk en het bedenken van een interventie als bij het ontwikkelen, uittesten, aanpassen en opnieuw testen. Een voorbeeld waarbij op deze manier gewerkt gaat worden is het onderzoek naar het vergroten van de mogelijkheden voor spelen en bewegen op de Grote Markt in Groningen waarmee studenten vanaf september in opdracht van de gemeente Groningen aan de slag gaan.”

Naast lector aan de Hanzehogeschool in Groningen ben je ook werkzaam op de Hogeschool Rotterdam. Je bent daar hoofddocent Cultuur, Diversiteit en Participatie binnen het kenniscentrum Zorginnovatie. Wat verstaat men daar onder de term participatie?
“Participatie gaat hier over zelfredzaamheid en meedoen in de samenleving. Binnen het kenniscentrum wordt onderzoek gedaan ten behoeve van het bevorderen van de participatie van allerlei groepen mensen, onder wie mensen met een verstandelijke beperking. Een van de manieren waarop dit kan worden gedaan is door hun participatie in de kunst te vergroten.”
Jullie doen onderzoek naar inclusief theater waarin acteurs met en zonder beperking samenwerken. Wat houdt dit onderzoek in?
“Tot 2015 boden zorginstellingen theater binnen hun sociale werkplaatsen aan als dagbestedingsactiviteit voor mensen met een (veelal verstandelijke) beperking. De financiering van deze werkplaatsen dreigde echter te stoppen door de invoering van de Participatiewet. Deze beoogt namelijk dat mensen met een beperking zoveel mogelijk binnen reguliere organisaties gaan werken. Daarom zijn verschillende zorginstellingen gaan samenwerken met professionele theatermakers. Deze gingen vervolgens inclusieve theaterproducties maken, met acteurs met en zonder beperking. Hierbij ligt de nadruk op de artistieke kwaliteit van de voorstellingen. Verder is het niet de bedoeling dat de acteurs met een beperking zo goed mogelijk mee mogen doen met de acteurs zonder beperking, maar dat de kwaliteiten van alle acteurs worden benut. Dit betekent dus dat zowel de acteurs met als zonder een beperking op een andere manier moeten werken dan binnen een regulier theater. Uit onderzoek dat wij in samenwerking met Theater Babel Rotterdam hebben uitgevoerd, is gebleken dat dit niet vanzelf gaat. Aan de hand van een door regieorgaan SIA gefinancierd onderzoek (RAAK-mkb regeling) ontwikkelen wij nu een hulpmiddel voor het versterken van deze inclusieve samenwerking.”

In de Rotterdamse Afrikaanderwijk heb je promotieonderzoek gedaan naar de projecten van Stichting Freehouse waarin bewoners werden gekoppeld aan kunstenaars en ontwerpers. Wat was daar het doel?
“Doel van deze projecten was het stimuleren van de maatschappelijke participatie en economische ontwikkeling van wijkbewoners. De bewoners die aan de kunstenaars en ontwerpers werden gekoppeld waren mensen met creatieve talenten zoals naaien en borduren die werkloos thuis zaten. Een van de resultaten van deze projecten was de oprichting van een wijkatelier, waar opdrachten voor onder meer modeontwerpers werden uitgevoerd.”
In hoeverre is het gelukt om de maatschappelijke participatie van de werkloze bewoners te vergroten?
“De deelnemers aan deze projecten waren vooral vrouwen met allerlei culturele achtergronden die daarvoor thuis zaten. Een belangrijk resultaat van de projecten was dus dat de betreffende vrouwen de mogelijkheid kregen buitenshuis actief te zijn. Bijkomend voordeel was dat zij beter Nederlands leerden.”
Tegelijkertijd bleek volgens mij ook uit jouw onderzoek dat er een verschil is tussen droom en daad als we over participatie spreken.
“Dat klopt. Het was ook de bedoeling dat deze projecten betaald werk zouden opleveren. De meeste deelnemers kregen echter alleen een vrijwilligersvergoeding, omdat het niet mogelijk was hen in dienst te nemen. Dit kwam door de kleinschaligheid van de projecten en onzekerheid met betrekking tot de continuïteit van de opdrachtenstroom. Er was wel geld om bewoners als zzp’ers te betalen (of later ook via payrolling), maar dit was voor de meesten onaantrekkelijk. Zij zouden dan hun uitkering en toeslagen zoals huurslag verliezen, terwijl hun inkomsten onzeker waren. Freehouse heeft tijdens het project geprobeerd afspraken met de gemeente te maken over een vangnetregeling, zodat de bewoners uit de bijstand konden en een inkomen zouden verdienen als zzp’er. Zij zouden dan alleen een uitkering krijgen als zij tijdelijk te weinig inkomsten hadden. Dit is echter niet gelukt. Deze inwoners bleven dus volledig in de bijstand, hoewel deze projecten in principe de mogelijkheid boden om een aantal bewoners uit de bijstand en aan het werk te krijgen. Hoewel dit in lijn was met het overheidsbeleid, verhinderde de regelgeving van de overheid dat dit ook echt kon worden gerealiseerd. Een belangrijk aandachtspunt is dus de aansluiting van de regelgeving van de overheid bij dergelijke particuliere initiatieven, zodat deze worden gefaciliteerd in plaats van gehinderd.”
Dit project was onderdeel van een zogenaamde wijkcoöperatie. Dergelijke samenwerkingsverbanden van ondernemers en/of bewoners zie je de afgelopen jaren in veel steden verschijnen. Wat zijn wat jou betreft belangrijke succesfactoren voor dit soort vormen van participatie?
“De wijkcoöperatie in de Afrikaanderwijk is opgericht door Freehouse. Doel hiervan was het verbeteren van de toegang tot werk, ondernemerschap of onderwijs voor wijkbewoners. Bijvoorbeeld door het opzetten van een schoonmaakdienst die jongeren uit de wijk een baan bood. Het idee was dat de activiteiten van de wijkcoöperatie voor en door bewoners zouden worden gerealiseerd. Het bleek echter moeilijk te zijn om in een achterstandswijk wijkbewoners te vinden die de capaciteiten en het netwerk hadden om de wijkcoöperatie verder te ontwikkelen. Daarom heeft Freehouse veel geïnvesteerd in het opbouwen van een netwerk, het winnen van vertrouwen van wijkbewoners en het begeleiden van een aantal bewoners bij het opzetten van activiteiten voor de wijkcoöperatie. Dit zijn belangrijke succesfactoren geweest.”
Deze initiatieven, waarbij wordt uitgegaan van de kracht van de wijk, passen binnen het overheidsbeleid dat vooral zelfregie en initiatief stimuleert Je gaf net al aan dat dit soms knelt. Zijn er nog meer aandachtspunten?
“Het huidige overheidsbeleid legt de nadruk op het nemen van eigen verantwoordelijkheid en eigen initiatief, bijvoorbeeld met betrekking tot het vinden van werk of het runnen van een wijkcoöperatie om andere wijkbewoners te ondersteunen. Uit dit onderzoek blijkt echter dat het in een achterstandswijk als de Afrikaanderwijk moeilijk is om bewoners te vinden die hiertoe in staat zijn. Dit is een belangrijk knelpunt. Veel bewoners hebben hierbij begeleiding en ondersteuning nodig. Dus als de overheid deze begeleiding niet biedt, dan is het belangrijk dat iemand anders dit doet.”
Ik las in een artikel dat je dit het Münchausen-paradigma noemt. Wat bedoel je daar precies mee?
“Volgens het verhaal reed baron Münchausen op zijn paard het moeras in, waarna hij zichzelf er aan zijn eigen haren weer uittrok. Veel bewoners van achterstandswijken bevinden zich als het ware in een moeras van achterstand. Zonder hulp komen zij hier niet uit. Het overheidsbeleid, dat vooral gericht is op zelfredzaamheid en eigen initiatief, gaat er echter vanuit dat deze mensen zichzelf net als baron Münchausen uit dit moeras kunnen trekken.”

Wat zouden nationale of lokale overheden kunnen doen om deze vormen van participatie te stimuleren?
“Het overheidsbeleid gaat uit van particulier initiatief. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is echter dat gemeenten aansluiten bij particuliere initiatieven zoals een wijkcoöperatie en deze initiatieven zoveel mogelijk faciliteren en in ieder geval niet hinderen door belemmerende regelgeving. Ter illustratie nog een voorbeeld. Freehouse heeft ook een project gedaan met allerlei activiteiten om de markt, die twee keer per week middenin de Afrikaanderwijk plaatsvond, te upgraden. Hier werd onder meer geëxperimenteerd met nieuwe producten en diensten, zoals het maken van smoothies van overrijp fruit in plaats van dit weg te gooien. Het idee was deze smoothies in dezelfde marktkraam te verkopen als het fruit. Dit was echter niet toegestaan, omdat er per marktkraam slechts één soort product mocht worden verkocht. Hierbij werd innovatie dus belemmerd door de regelgeving.”
Eerder spraken we over participatie met Stan Majoor (lector Grootstedelijke Vraagstukken, Hogeschool van Amsterdam) en Ben Kokkeler (lector Digitalisering en Veiligheid, Avans hogeschool).
2 gedachtes over “Participatie verder ontleed (deel 3)”