Leren over stadslabs (deel 4)

Foto: De Haagse Hogeschool

In steden ontstaan steeds vaker coalities waarin professionals samen met burgers, onderzoekers en lokale ondernemers werken aan innovatieve, lokale oplossingen. Stadslabs zijn een veel gebruikte werkvorm die tot mooie resultaten kunnen leiden. Ervaringen in de praktijk leren dat het samenwerken aan innovaties binnen een stadslab gepaard kan gaan met lastige dilemma’s. Om hier meer inzicht in te krijgen en oplossingsrichtingen voor aan te dragen, voerden de lectoraten Public Governance (De Haagse Hogeschool), Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken (Hogeschool van Amsterdam), Participatie en Stedelijke Ontwikkeling (Hogeschool Utrecht) en Ecosociaal Werk (voorheen Dynamiek van de Stad, Hogeschool Inholland) in samenwerking met een aantal andere partners de afgelopen twee jaar onderzoek uit naar stadslabs. In een interviewreeks spreken we onderzoekers over de bevindingen. In dit vierde en laatste deel zijn onderzoeker Robert Duiveman en lector Daan Andriessen (lectoraat Onderzoekend Vermogen, Hogeschool Utrecht), aan het woord.

De afgelopen twee jaar is er binnen acht stadslabs in zes verschillende steden onderzoek verricht. Kunnen jullie wat vertellen over de inzichten die zijn opgedaan?
Daan: “In stadslabs gaat het altijd om hele weerbarstige problematiek. Met veel verschillende partners en een grote diversiteit aan belangen. Eén van de dingen die we dan ook ontdekt hebben, is dat er geen quick fixes zijn. Je kunt niet zeggen: ‘Hier heb je een handleiding en als je het zo doet, dan komt het wel goed’. Ieder stadslab is bovendien uniek. Dat hebben we ook ontdekt. En dat betekent dat er in ieder stadslab op een andere manier moet worden gehandeld. Tegelijkertijd zagen we een aantal thema’s terugkeren in de stadslabs. We hebben dat worstelingen genoemd. Het zijn eigenlijk zaken waar ieder stadslab wel een keer mee te maken krijgt. Bijvoorbeeld: Hoe doe je recht aan alle partijen binnen een stadslab zonder dat het een Poolse landdag wordt? Per stadslab is er een kerninzicht geformuleerd, uiteindelijk zelfs in één zin. Dat doet natuurlijk nooit recht aan het stadslab als geheel, maar het zijn als het ware inzichten die oplichten. Die inzichten hebben we weer gecombineerd in vijf veelvoorkomende worstelingen. Dat is een eerste opbrengst van het onderzoek.”

Wat was het doel van jullie onderzoek naar stadslabs?
Robert: “We wilden beter in beeld krijgen hoe je stadslabs kunt inzetten om beweging te creëren rondom weerbarstige vraagstukken. Hoewel stadslabs aan verschillende problemen werken, was onze verwachting dat je wel een onderscheid zou kunnen maken tussen verschillende soorten problemen. Weerbarstigheid kun je immers typeren. Zou je nu per stadslab kunnen typeren om welk soort weerbarstigheid het gaat en daar een specifieke aanpak aan kunnen koppelen? Het idee ontstond om de omgang met weerbarstige problematiek in stadslabs te bekijken vanuit de Drie P’s van Puzzling, Powering en Participation (Hoppe, 2011). De gedachtegang daarbij was: ‘Als de weerbarstigheid met Participation te maken heeft, dan moet je bijvoorbeeld meer bewoners betrekken. Gaat het meer over Puzzling? Dan moet er meer ingezet worden op het leren van elkaar. Of als het probleem over Powering gaat, dan moet je zorgen voor meer macht en budget’. Dus best wel een ontwerpgerichte benadering. We zijn erachter gekomen dat het toch wel anders in elkaar zit. Je kunt niet zeggen: ‘Bij dit type weerbarstigheid, moet je deze ‘P’ inzetten.’ Dat neemt niet weg dat de manier van kijken die we hebben gebruikt ons wel iets heeft geleerd. Want er ís weerbarstigheid en daar moet je je als stadslabprofessional bewust van zijn. En je hebt de Drie P’s als het ware als besturingsinstrumenten, en daar moet je je ook bewust van zijn. Want daar kun je iets mee doen. Je kunt ze gebruiken om te sturen en tot handelingsopties te komen.”

Hebben jullie nog meer voorbeelden van worstelingen die je terug ziet komen in stadslabs?
Daan: “Een stadslab zet je in veel gevallen in, omdat je er tegenaan bent gelopen dat oude manieren van organiseren niet meer werken. Maar een worsteling is dat je vaak je verleden meeneemt. Dus al die partners die instappen, die hebben bepaalde ervaringen, vaak ook met elkaar. Die oude patronen waar je eigenlijk vanaf wilde, die kom je vaak toch weer tegen. De macht der gewoonte. Hoe je daarmee omgaat, dat is echt een worsteling voor veel stadslabs. We noemen dat ook wel de ballast van oude ervaringen. Dat kan bijvoorbeeld zitten in de beeldvorming van burgers: ‘De overheid roept wel dit, maar ze doen toch altijd dat’. Het zijn beelden die je moeilijk kunt omvormen. Nog een andere worsteling gaat over wie een stadslab leidt. Er is vaak een projectleider. Maar tegelijkertijd wil je eigenlijk dat alle partners het samen doen. Dus je wil ook níet leiding geven en de betrokkenen aanzetten om de problemen samen aan te pakken. Maar hoe kun je nu zo de leiding nemen dat niet alle partijen achterover gaan zitten? Dat is ook echt een worsteling voor veel stadslabs. Voor je het weet neem je het voortouw en denken de anderen: ‘Oh, die gaat het wel doen’. En dan stort het gezamenlijke in.”

Op welke wijze kun je de opgedane lessen uit de stadslabs overdragen naar andere labs?
Robert: “In de handreiking komen de worstelingen die uit de cross-case analyse naar voren zijn gekomen aan bod in zogenaamde miniaturen. Gestileerde verhalen die beschrijven hoe er in een stadslab is omgegaan met een bepaalde worsteling. Op die manier kunnen de inzichten die in de stadslabs zijn opgedaan over de omgang met een bepaalde worsteling, worden overgedragen naar andere stadslabs. In zo’n miniatuur lees je bijvoorbeeld dat heel veel sturing van bovenaf ergens een tijdje goed gewerkt heeft, maar dat er toen weer een nieuw probleem naar voren kwam. Of dat ergens meer inzet op participatie voor vooruitgang zorgde. Er is nooit een optimale keuze. Het is niet op dit moment dít en op dat moment dát. Het is gewoon steeds weer iets uitproberen. Hoe je dat uitproberen doet, daar kunnen de miniaturen bij helpen. Bij de miniaturen hebben we daarnaast activerende vragen opgesteld. Vragen die professionals kunnen wijzen op de worstelingen waar zij zelf mee te maken hebben of kunnen krijgen. En die hen kunnen activeren om daarover na te denken en het gesprek over aan te gaan.”

Heb je een voorbeeld van zo’n activerende vraag?
Robert: “Een activerende vraag die aansluit bij de worsteling die Daan eerder noemde is: In jouw stadslab, hoe spelen ervaringen uit het verleden een rol bij het betrekken van bewoners? We hebben gezien dat vaak pas gaandeweg bepaalde ervaringen uit het verleden boven tafel komen. Een voorbeeld daarvan is dat bij een professional in één van de stadslabs veel weerstand was om jongeren te betrekken, door negatieve ervaringen met jongeren in het verleden. Door met de activerende vragen uit onze handreiking aan de slag te gaan, kan je al veel vroeger zien hoe ervaringen uit het verleden van invloed zijn. De activerende vragen moeten helpen om te reflecteren op de worstelingen waar je met een stadslab ofwel inzit of tegenaan kan gaan lopen.”

Hoe zagen de laatste stappen van het onderzoek eruit?
Daan: “De laatste weken hebben we het vele materiaal dat we hebben verzameld ingedikt en geprobeerd om tot de kern te komen. Al pratende kwamen we met elkaar tot een slotinzicht. Namelijk dat stadslabprofessionals voortdurend bezig zijn met improviseren. Wat wij met onze handreiking willen bereiken, is dat stadslabprofessionals vaardiger worden in improviseren. We maken daarbij in de handreiking een vergelijking met jazzmuziek. Als het gaat om improviseren, dan zijn jazzmusici daar bij uitstek vaardig in. En het leuke is: jazzmusici zijn uitgebreid wetenschappelijk onderzocht. Er is ook al eerder een link gelegd tussen jazz en organisaties, met name door organisatiewetenschapper Frank J. Barrett. Dat bracht ons eigenlijk tot het inzicht dat het mooi zou zijn als stadslabprofessionals meer zouden werken als jazzmusici. En wel op drie vlakken. Allereerst moet je goed je omgeving kunnen lezen. Net zoals jazzmusici voortdurend luisteren naar wat de anderen in het jazzcombo spelen. Dat grijpt terug op het idee van het kunnen lezen van de weerbarstigheid van het vraagstuk waaraan je werkt. Ten tweede: jazzmusici hebben een repertoire. Het klinkt allemaal wel alsof ze het ter plekke verzinnen, maar eigenlijk maken ze gebruik van zogenaamde licks. Een saxofonist heeft bijvoorbeeld altijd een heel repertoire van licks die hij kan geven in een improvisatie. In de handreiking hebben wij een repertoire aan proberen te rijken. Enerzijds in de vorm van de miniaturen. Anderzijds door de drie ‘knoppen’ van Puzzling, Powering en Participation, waaraan ‘gedraaid’ kan worden. Het derde aspect is het in kunnen spelen op signalen. In een jazzcombo speelt iemand een frase en moet jij erop antwoorden. Dan moet je dus herkennen: ‘Hé, dit is een frase waar ik iets mee kan’. Het gaat dus om het signaleren van signalen. Daar spelen de activerende vragen een belangrijke rol in. Die helpen je als het ware om voortdurend te scannen waar de probleemgebieden zitten. De stadslabprofessional als jazzmusicus, dat is misschien wel de kern van het verhaal.”

Tot slot, hebben jullie op persoonlijk vlak nog een verassend inzicht aan het onderzoek overgehouden?
Daan: “Je ziet in verschillende stadslabs dat er mensen al heel erg vaardig bezig zijn met op een vernieuwende manier werken aan weerbarstige vraagstukken in de stad. Eén van de onderzochte stadslabs is bijvoorbeeld eigenlijk heel onbewust bekwaam in het mobiliseren van heel veel mensen. Dat vind ik heel mooi om te zien. Het zou mooi zijn als we dat onbewuste bekwame wat openbaarder kunnen maken, zodat anderen ervan kunnen leren.”

Robert: “We zijn door participatief onderzoek te doen echt onderdeel geworden van de praktijk die we hebben bestudeerd. Het traject waar we vervolgens zelf als onderzoeksteam doorheen gingen, had veel weg van hetgeen dat we zelf bestudeerden. De worstelingen die we zagen in de stadslabs reproduceerden zich in ons eigen onderzoeksteam. De praktijk die we hebben bestudeerd, heeft dus doorgewerkt in hoe wíj werken. Dat vind ik wel heel mooi aan stadslabs. Dat ze niet alleen de stad veranderen, maar als kennisinstelling verander je ook door de interactie met de stad. Dat is hier ook gebeurd. Dat vind ik echt mooi.”

Literatuur
Hoppe, R. (2011). The governance of problems: Puzzling, powering, participation. Policy Press.

Plaats een reactie