Leren over stadslabs (deel 2)

Foto: De Haagse Hogeschool

In steden ontstaan steeds vaker coalities waarin professionals samen met burgers, onderzoekers en lokale ondernemers werken aan innovatieve, lokale oplossingen. Deze zogenaamde Stadslabs zijn een veel gebruikte werkvorm die tot mooie resultaten kunnen leiden. Ervaringen in de praktijk leren dat het samenwerken aan innovaties binnen een stadslab gepaard kan gaan met prangende vragen en lastige dilemma’s. Om hier meer inzichten in te krijgen en oplossingsrichtingen aan te dragen, loopt er op dit moment een tweejarig onderzoeksproject: ‘De Stad als Lab’. Dit is een samenwerking van de lectoraten Public Governance (De Haagse Hogeschool), Coördinatie Grootstedelijke Vraagstukken (Hogeschool van Amsterdam), Participatie en Stedelijke Ontwikkeling (Hogeschool Utrecht) en Dynamiek van de Stad (Hogeschool Inholland). In een interviewreeks spreken we onderzoekers over de tussentijdse bevindingen. In dit tweede deel is dit Elke van der Heijden van de Hogeschool van Amsterdam.

Een stadslab, wat is dat volgens jou?
Stadslabs kunnen enorm verschillen in karakter. Een van de eerste stadslabs die we met de hogeschool mede oprichtten was Fieldlab Zuidoost, waarin we samen met het stadsdeel, maatschappelijke organisaties en onderzoekers en studenten aan vragen werkten waar het stadsdeel en bewoners mee worstelden. Het stadslab bestond uit een heel palet van onderzoeken en interventies waarin de abtenaren, onderzoekers, bewoners en professionals probeerden samen te werken. Daar zaten successen en flinke mislukkingen bij. Dat stadslab van toen is heel anders dan een van de stadslabs waar ik nu in werk: een heel groot innovatief implementatietraject van blauw groene daken op bestaande bouw in de regio Amsterdam. Hierin proberen alle partners die verantwoordelijk zijn voor het watermanagement in de stad uit te zoeken of we wateroverlast via blauw groene daken kunnen opvangen en of er andere gezondheidsvoordelen aan blauwgroene daken zitten. De omvang van dit stadslab is het twintigvoudige van het lab dat we in Zuidoost met elkaar droegen en waarin partners zich bijvoorbeeld richtten op experimenten met huiswerkles aan de keukentafel.

Er zijn dus grote verschillen tussen de stadslabs, zijn er ook overeenkomsten?
Ja, zeker. Een lab is een leergemeenschap, waarin verschillende partijen verantwoordelijkheden willen nemen in het aanpakken van een maatschappelijk opgave. Het is dus belangrijk dat partijen die belang hebben bij de opgave zijn aangesloten en zich kunnen committeren aan een samenwerkingsproces. De samenwerking kenmerkt zich door leren en onderzoeken door te doen. Het gaat niet over onderzoek dat in opdracht van een gemeente wordt gedaan en dat leidt tot adviezen voor een andere aanpak. In een stadslab kunnen alle partijen mede-verantwoordelijkheid nemen in het toewerken naar verandering. De partijen ontwikkelen een aanpak en tegelijkertijd wordt er onderzocht of de aanpak werkt en reflecteren de partners op hun samenwerking en de uitkomsten. Een ander belangrijk principe is dat een lab dicht bij de uitvoeringspraktijk of het dagelijks leven zit en dat degenen die het direct aangaat ook mee onderzoeken en vormgeven.  Dat laatste blijft een van de grootste uitdagingen en ziet er voor ieder lab heel verschillend uit.

Welke vraag staat centraal bij het volgen van stadslabs?
In veel labs speelt mee dat de opgave complex van aard is. Er is niet zomaar een oplossingsrichting te bedenken en die is vaak van meerdere partijen afhankelijk die ook nog eens verschillende inzichten of belangen hebben. Vaak bestaat er al een uitgebreide routine van partijen in het omgaan met de opgave of een sterk netwerk dat zich verantwoordelijk voelt. Deze context is een heel belangrijk onderdeel van de opgave. Veel labs kijken met name naar een slimmere aanpak of technologische oplossingen en laten deze context teveel buiten beschouwing. Alsof er een experimenteerruimte is waar je los van de context aan een oplossing kunt werken. Deze insteek laat veel te weinig ruimte voor het bespreken van dominante opvattingen, bestaande belangen of machtsrelaties die een rol spelen. In het onderzoek ‘De Stad als Lab’ kijken we juist scherper naar deze kant van de aanpak van een opgave en kijken we hoe de context een rol speelt in het leerproces in een lab. Dit zie je terug in onze onderzoeksvraag waarin we ons concentreren op kenmerken van het samenwerkingsproces in de labs: wat is de verhouding in het lab tussen het 1) samen doordenken van mogelijk oplossingen, 2) het mobiliseren van doorzettingsmacht en 3) het organiseren van participatie van de juiste partijen? En zou een andere balans tot betere resultaten leiden? De focus op deze drie aspecten van de samenwerking komt van de aanpak van complexe problemen van Hoppe.  Hij beschrijft drie veranderkrachten en maakt inzichtelijk dat de aanpak van problemen vraagt om een samenspel tussen drie veranderkrachten die hij Puzzling, Powering en Participation noemt. Er is niet echt een goede vertaling voor deze drie P’s. We hebben het meestal over puzzelen, macht doorzetten en participeren.  

Interessant! Hoe helpt het toepassen van de drie P’s bij het begrijpen van de samenwerkingsprocessen binnen stadslabs?
Als je door de bril van de drie P’s van Hoppe kijkt naar de gebeurtenissen in de cases in De Stad als Lab, geeft dat hele interessante inzichten. De drie P’s van Hoppe laten zien waar de meeste aandacht naar uitgaat en ook waarom de balans tussen de drie veranderkrachten niet goed is en wat meer aandacht vraagt. Veel labs buigen zich over een opgave waar een heel grote institutionele dichtheid achter zit. Als labs zich daar niet actief bewust van zijn, kan dit heel veel frustratie opleveren.  Dit is een van de inzichten die het framework oplevert, maar er is veel meer. We zien bijvoorbeeld ook dat mensen in specifiek machtsposities, bijvoorbeeld omdat ze een voorziening beheren, verandering tegenhouden en dat vaak niet in de gaten hebben. Het framework maakt dit soort processen zichtbaar.

Hoe gaan jullie met de bevindingen aan de slag in het vervolg van het onderzoek?
Met de labs in het project reflecteren we op de moeilijkheden die ze tegenkomen en delen we de inzichten op basis van ons onderzoek. In het beste geval analyseren we samen met de partners de sterke kanten en verbetermogelijkheden in hun samenwerkingsproces onder andere op basis van het model van Hoppe. Dit is best een heel kwetsbaar proces en als onderzoekers proberen we het zo te doen dat het ondersteunend is aan de kwaliteit van de samenwerking en de aanpak van de opgaven. We merken ook dat het confronterend is en dat mensen in het lab helemaal niet zitten te wachten op een ‘buitenstaander’ die het proces nauwlettend bestudeert. Het vraagt veel van de onderzoekers om zich enerzijds te committeren aan een lab en een relatie met de mensen in het lab op te bouwen en ook kritisch te blijven op de ontwikkelingen in het lab.

Uiteindelijk willen we onze meest leerzame momenten in de labs ook overdragen aan andere stadslabs en soortgelijke leergemeenschappen. We zoeken nog hoe we dat precies gaan doen. We komen er iedere keer achter dat het niet goed werkt om algemene lessen te abstraheren uit onze ervaringen met de stadlabs. Het zijn juist hele specifieke momenten in de dynamiek in de labs die wij als leerzaam ervaren. We zoeken de komende maanden hoe wij deze bijzondere momenten het best kunnen vangen en delen. We hebben nog een aantal werksessies tussen de stadslabs, waarin we hiernaar kijken. Er komt natuurlijk ook een mooi eindcongres en zeker een eindproduct dat deze momenten voor anderen betekenisvol maakt.

Dit interview is deel 2 van een serie interviews over het onderzoeksproject De Stad als Lab. Eerder verscheen deel 1, waarin onderzoekers Wouter Jaspar en Judith Logger hun eerste inzichten deelden. Delen 3 en 4 zullen later dit jaar verschijnen.

Plaats een reactie